|
|
* |
Stoomverdeling door middel van kleppen |
|
|
|
|
|
|
|
|
.Werking stoommachines |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
.Onderdelen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
.Ketels en Appendages |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
.Toepassingen |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
.Foto's en Platen |
|
|
|
|
|
|
|
.Uit de Ingenieur |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
|
|
|
|
naar: een stukje over Kleppenbeweging met
vergrote klepheffing. Kopieën uit de Ingenieur no.1 1936 |
|
naar: Stoomverdeling
door middel van Lents kleppen door ir. F.muller. Kopieën uit de Ingenieur No.32
9 Augustus 1924 |
|
Verder naar onder hoe worden de kleppen bewogen.
1.Corlisskranen
2.Zuigerschuif
3.Riedler Stumpf
4.Proelll klepbeweging
5.Lentz klepbeweging
|
Hanomag liggende
tandem-compound stoommachine van groot formaat: zij kon 410 i.p.k. ontwikkelen.
Bij deze machine werd de klepaansturing langs mechanische weg geregeld, namelijk
via de z.g. “Praezisions Steuerung” van Sulzer. (naar het verhaal van de plaat boven) |
|
|
|
Het gebruik van schuiven voor
de stoomverdeling heeft verschillende nadelen;
1 Schuiven hebben een groot oppervlak dat gemakkelijk kan beschadigen. Vooral
indien de schuif niet is ontlast, zullen de langs elkaar glijdende vlakken
spoedig groeven kunnen gaan vertonen, waardoor er ernstig lekken kan ontstaan.
2 Door de optredende wrijving komen op de stoom schuifbeweging grote krachten,
en ontstaan er een belangrijk mechanisch verlies.
3 Het zuiver pasmaken van de sluitvlakken, vooral van de spiegel, is een lastig
en tijdrovend werk.
4 Het openen en het sluiten van de stoompoorten gebeurt betrekkelijk langzaam;
daardoor wordt in het bijzonder aan het einde van de toevoer de stoom sterk
geknepen; dat betekent een aanzienlijke verkleining in diagramoppervlak en dus
ook in cilindervermogen.
5 Bij het gebruik van onverhitte stoom is het gehele schuifoppervlak mogelijk
afdoende te smeren; bij sterk oververhitte stoom kan de schuif gemakkelijk
kromtrekken en gaan lekken.
6 Schuiven regelen in het algemeen zowel de toe als de afvoer van de stoom, en
als gevolg hiervan zijn verschillende schuifwanden voordurend aan de ene kant
met de verse en aan de andere kant met afgewerkte stoom in aanraking; dat geef
een belangrijke nutteloze overdracht van warmte. Bovendien worden nu ook de
stoompoorten beurtelings met verse en afgewerkte stoom doorstroomd; dat
veroorzaakt een sterke begincondensatie.
7 Door de aanwezigheid van de grote vlakke spiegel op enige afstand van de
cilinder zijn ook de stoompoorten groot, zodat ook de schadelijke ruimte van de
cilinder belangrijk is.
8 Men kan de toevoerfuncties niet wijzigen zonder ook de afvoerfuncties te
veranderen en omgekeerd.
Het gebruik van kleppen voor stoomverdeling doet een groot deel van de
bovengenoemde nadelen vervalen: Bij kleppen hebben we geen langs elkaar
glijdende oppervlakken, zodat er geen ondichtwoorden door slijtage optreedt.
Kleppen kunnen gemakkelijk worden ontlast, zodat er geen grote kracht nodig is
om ze te bewegen. Het passchuren van kleppen met zittingen is zeer veel
eenvoudiger te bewerkstelligen dan het vlakken van een schuif met spiegel en
ontlastbak.
Kleppen worden in het algemeen geopend en gesloten door middel van nokken op een
nokkenas, en door aan de nokken een geschikte vorm te geven, kan dat snel
gebeuren, zodat onnodig knijpen van de stoom vervalt.
Het gebruik van sterk oververhitte stoom geeft bij kleppen geen moeilijkheden;
alleen de kleppenstangen moeten dan een weinig worden gesmeerd.
Het geeft geen bezwaren om voor toe en voor afvoer afzonderlijke kleppen te
nemen, zodat verse en afgewerkte stoom niet door dezelfde openingen stromen.
Hierdoor zal de begincondensatie veel verminderen. Bovendien kan de afvoer nu
worden geregeld onafhankelijk van de toevoer, en omgekeerd.
Plaatst men de kleppen dicht bij de cilinders, dan is de schadelijke ruimte van
de cilinder slechts gering.
Al deze voordelen maken bij het gebruik van oververhitte stoom vrijwel altijd
kleppen worden toegepast, geen schuiven.
Bij verbrandingsmotoren gebruikt men steeds kleppen met een enkele sluitrand;
bij stoommachines echter gebruik men dubbele kleppen, dus met twee sluitranden.
Daarvan is in de eerste plaats het gevolg, dat de lichthoogte slechts gering
behoef te zijn, en verder, dat de klep zo goed als geheel is ontlast, zodat voor
het bewegen ervan zeer weinig kracht nodig is.
Volledig kan de klep niet worden ontlast, omdat de binnenste klep een kleinere
middellijn moet hebben dan de buitenste met het oog op het aanbrengen en het
uitnemen. |
|
|
|
In het plaatje hiernaast is een
toevoerklep afgebeeld voor een lentz-kleppenmachine.
De bovenzitting is hier groter dan de onderzitting; de verse stoom staat boven
de klep, dus wordt deze klep behalve door een veer ook nog door de stoom op de
zitting gedrukt.
De beide zittingen zijn vlak gedraaid, waardoor het klemmen van de klep wordt
voorkomen.
Ten einde vormverandering ten gevolge van ongelijkmatige uitzetting zoveel
mogelijk te verhinderen, geeft men aan de kleppen een dunne wand, en maakt men
ze van fijnkorrelig gegoten ijzer met een hoge treksterkte, zg. perlitisch
ijzer.
Het trekken van de klep bij temperatuursveranderingen, en vooral ook bij het
krimpen na het gieten, tracht men te voorkomen door de verbindingsruggen tussen
het binnen en het buiten gedeelte tangentieel te plaatsen (zie doorsnede schuin
hier boven links). |
|
plaatje hiernaast is een
toevoerklep afgebeeld voor een lentz-kleppenmachine |
Door het gebruik van
afzonderlijke klepkorven is het mogelijk om klep en korf van precies hetzelfde
materiaal te maken, door ze beide uit dezelfde pan direct na elkaar te gieten.
Aldus zullen klep en korf bij verwarming ongeveer een gelijke uitzetting
coëfficiënt hebben, waardoor de klep in het gebruik beter zal sluiten.
Toch zal altijd nodig zijn om de kleppen op te schuren terwijl de machine zoveel
mogelijk op temperatuur is.
Schuurt men de kleppen als ze koud zijn, dan zullen ze tijdens het gebruik
onherroepelijk lekken |
|
Op het afbeelding hier naast is
een onderklep afgebeeld die nu eigenlijk onder de zitting hangt.
De klep is door middel van een moer F bevestigt aan de klepsteel D.
Onder de moer liggen sluitringen van zodanige dikte dat de klep geen speling
heeft op de stang in verticale richting, maar dat ze in warmer toestand toch
niet vast op de stang zit.
Daarmede bereikt men, dat de klep in het gebruik voortdurend iets zal draaien,
zodat steeds andere gedeelte van de klep en zitting tegenover elkaar komen. |
|
Op het afbeelding hier naast is
een onderklep afgebeeld die nu eigenlijk onder de zitting hangt |
Dat verhindert het inslaan van
de klep.
De stalen klepstang heeft aan de omtrek een groot aantal groeven; zij gaat
zonder pakking door de gegoten ijzeren bus C.
Stang en bus zijn pasgeslepen, en de groeven doen dienst als een labyrint, zodat
een goede stoomdichte doorvoering is verzekerd.
De klepstangen worden gesmeerd met cilinderolie.
Daartoe is er op elk klephuis een olieleiding aangebracht, die aansluit op
kanaal A, waardoorheen de olie wordt toegevoerd door een pompje. |
|
de volgende onderwerp gaat
over hoe de kleppen worden bewogen.
met welk mechanisme het tot
stand komt, en hoe heten deze stoomverdelingen. |
|
|
|
we beginnen met de aandrijving door Corlisskranen |
|
|
|
|
|
Al tientallen jaren geleden heeft men ingezien, dat, om een
juiste werking van stoom in de stoomcilinder te verkrijgen, de uit en
inlaatmechanismen volledig van elkaar gescheiden moesten worden.
En bij moderne, voor zuinig stoomverbruik geconstrueerde
zuigermachines wordt dit grondbeginsel dan ook steeds toegepast.
De eerste, die dit deed, was de Amerikaan Corliss met de
toepassing de Gorliss kranen.
Eigenlijk waren dat niets anders dan ronde, en daardoor
ontlaste schuifjes, welke dan dienden of voor de inlaat of voor de uitlaat.
Een excentriek op de hoofdas bewoog een tuimelschijf, op
het midden van de cilinder aangebracht, zoals afb.125 doet zien, welke
tuimelschuif dan weer de kraanstangen bewoog.
De onder aan de cilinder aangebrachte uitlaatkranen
verkregen een gedwongen beweging vanuit deze tuimelschijf, de inlaatkranen
hadden deze niet.
Hierbij nam de bewegingsstang van de tuimelschijf wel de
kraanhefboom mee voor het openen en openhouden door een meenemer, maar toch op
een gegeven moment liet de meenemer de kraanhefboom ontsnappen en nu kon het
afsluitmechanisme in werking treden.
Verbonden met de kraanstang werd namelijk de inlaatkraan
voorzien van een bufferpot, onder de stoomcilinder geplaatst, welke bufferpot
uit een cilinder met zuiger bestond, alleen van boven open.
Door het lichten van
de kraanhefboom ging de zuiger in deze bufferpot omhoog en zo ontstond onder de
zuiger een luchtledig, zodat, zodra de kraanhefboom vrijkwam, de luchtdruk boven
de zuiger van de bufferpot zorgde voor een snelle daling van deze zuiger en dus
ook voor het sluiten van de inlaatkraan.
Deze constructeur verkreeg in de jaren 1870-1880 dan ook
zeer verminderde stroom verbruiken, mede tengevolge van de snelle afsluiting en
geringe schadelijke ruimte.
Echter werden de werktuigen aanzienlijk hoger in prijs, en
daar in die tijden de steenkolenprijs laag was, werkte deze vooruitgang slechts
langzaam door, zonder dat er nog veel moeite werd gedaan, om de
schuifconstructie te verbeteren.
De Corliss-kranen waren met haar grote wrijvende
oppervlakken echter al evenmin geschikt voor temperaturen boven 230 °C als de
schuiven, terwijl de zware bewegende delen niet geschikt waren voor de hoge
snelheden, welke van de moderne werktuigen verlangd worden.
|
|
Het principe
van afzonderlijke afsluitingen volgende, werd met de ervaring met de Corliss-machine door
van den Kerckhove te Gent in 1900 een stoomverdeling
geconstrueerd met vier verticaal werkendezuigerschuiven (afb.1), evenals de Corliss kranen vlak achter de eindvlakken van de cilinder zodanig ingebouwd, dat
de schadelijke ruimte en de afkoelende vlakken uiterst gering zijn.
Door een
doelmatige constructie van de veren en juiste keuze van de veerspanning is de
wrijving van de schuiven zo gering, dat een schadelijke invloed daarvan op de
stoomverdeling en regeling niet is waar te nemen.
In afb.1 zijn
de veren geconstrueerd met een brede ringvormige binnenveer, onder de beide
buitenveren aangebracht. Deze
zuigerschuiven hebben slechts geringe slag, zijn geschikt voor grote snelheden,
vooral het type met dubbele poort, hoge drukken en temperaturen en blijven
daarbij ook op den duur dicht. Voor
1cilindermachines als gelijkstroomwerktuigen is dit laatste nog van groter
belang dan voor compoundmachines.
|
|
|
Het plaatje hiernaast is geen
klep maar schuif (zuigerschuif of bosschuif).
Deze schuif wordt op de
zelfde manier bewogen als bij kleppen.
Er bestaan verschillende
uitvoeringen van deze schuiven
een doorsnede tekening van zuigerschuiven met kleppenmechanisme van den
Kerckhove |
|
|
|
plaatje hiernaast een
machine met bosschuiven schuiven
( van den Kerchove) zoals afb.1
deze tekening
groot 800
deze tekening
groot 2000 |
Immers
verricht bij de laatste de door lekkage van het toelaatorgaan te veel toegelaten
stoom nog arbeid in de lagendruk cilinder, bij 1cilindermachines laat dat
verlies zich in zijn geheel voelen. |
|
|
deze plaat groot |
Ook de 1
cilinderstoommachine fig.103 hier boven is voorzien van zuigerschuiven. De
uitlaatschuiven zijn echter horizontaal geplaatst voor betere toegankelijkheid. Toen bij de
stijging van stoomdruk en de toepassing van oververhitting de schuif en
kraanmachines, behalve dan die uitgerust met zuigerschuiven, het moesten
afleggen, kwam de klep, door de Zwitserse fabrikant Sulzer ingevoerd, in het
laatst van de vorige eeuw meer en meer op de voorgrond. Neemt men hier nu bij
in aanmerking, dat door verbetering van werkmethoden de prijs van de
klepconstructie en -beweging zeer daalde, terwijl de steenkolenprijs steeg, dan
is het begrijpelijk, dat moderne zuigermachines voor laag stoomverbruik veelal
als kleppenmachine worden gebouwd. |
|
Zo klep kan zijn een
1zittingklep, waar dan de volle stoomdruk op de klep staat, zodat de opening nog
al kracht kost, wordt deze altijd uitgevoerd als dubbel zittingklep zogenaamde
evenwichtsklep zoals fig.127 aangeeft. De te overwinnen stoomdruk komt
dan slechts overeen met het verschil in oppervlak van de cirkels met de
middellijnen D1 en D, en waar men dan liefst de klep groot in middellijn maakt,
is er slechts een geringe licht- hoogte nodig om voldoende opening voor de stoom
te verkrijgen. In dat opzicht is de klep
bijzonder geschikt voor hoge temperaturen en heeft dat stoomverdeelingsorgaan
met toenemende verhoging van de stoomdruk en -temperatuur dan ook zeer veel
toepassing gevonden.
|
|
|
Het is echter ook gebleken, dat
de klep bij wijziging van de over- verhittingstemperatuur trekt. Het gevolg daarvan is, dat het
stoomverbruik gedurende het bedrijf stijgt. De zorgvuldige keuze van
hetzelfde materiaal van klep en zitting, opdat beide eenzelfde
uitzettingscoëfficiënt hebben een zinrijke plaatsing van de klep, zodanig, dat
klepzitting en klep niet ongelijk worden verwarmd, dat wil zeggen de klep bij
afsluiten hoofdzakelijk door de er op staande zeer hete inlaatstoom en de
zitting door de veel koudere uitlaatstoom in de cilinder zelfs het verend maken
van de onderste zitting, dat alles heeft deze lastige eigenschap, die toeneemt
naar mate de klep hoger en groter wordt en de stoomdruk en temperatuur stijgen,
niet geheel kunnen terzijde stellen. En daar, zoals hiervoor al werd
aangevoerd, de invloed van een lekkend toelaatorgaan op het stoom- verbruik het
grootst is bij 1cilindermachines en deze tot zeer grote afmetingen dus met grote
verdelingsorganen, als gelijkstroom- condensatie of wisselstroom tegendruk
machine bij steeds hogere stoomdrukken en temperaturen voor krachtopwekking in
fabriek bedrijven hoe langer hoe meer op de voorgrond treden, is er een neiging
waar te nemen om aan de zuigerschuiven in vele gevallen de voorkeur te geven. Bij het begin van het openen is
de klep in rust en bij afsluiten moet de klep weer op de zitting komen. Om het knijpen van de stoom te
beperken moet aan de klep dus een zeer grote versnelling bij openen en
vertraging bij sluiten gegeven worden. De massakrachten worden
daardoor bij de klep groter dan bij een zuigerschuif en is de laatste dan ook
beter geschikt voor hoog aantal omwentelingen, alweer een eis, welke meer en
meer aan de moderne machine word gesteld, ten einde de aanmaakkosten per pk te
doen dalen. |
|
Riedler-Stumpf
|
|
De evenwichtskleppen en
zuigerschuiven worden bijna zonder uitzondering bewogen vanuit een zij as, die
bij horizontale machines evenwijdig daarnaast op het hart van de cilinder is
aangebracht en aan een eind gedraaid wordt door een paar kegeltandraderen (I: I)
vanuit de krukas (fig.148). De op en neer gaande
klepbeweging wordt tegenwoordig algemeen verkregen door een door middel van een
excentriek gedreven stangenmechanisme. Intussen zijn er heel wat
constructies van klepbeweging vanuit deze as gekomen, omdat men vooral sterk zag
op zeer snelle opening en dat was met de aanvankelijke excentriek beweging
slechts beperkt mogelijk. Het grootste deel dezer
constructies leed echter aan te grote complicatie en daardoor slijtage, redenen
waarom verreweg de meesten in onbruik zijn geraakt. Men onderscheidt deze
bewegingen in zulke met gedwongen bewegingen en in uitklinkbewegingen. |
|
|
Van gedwongen klepbewegingen
bestaan talrijke constructies, maar toch past men het meeste toe de klep heffer
met nok en rolt omdat de beweging uiterst eenvoudig is, weinig slijtage geeft,
een vrij hoog aantal omwentelingen toelaat en daarbij de gelegenheid bestaat de
klep met een snelheid nul te openen en te sluiten. De klep wordt daarbij gelicht
met een daaraan verbonden rol, terwijl de nok dient om de rol te heffen. De meer of mindere snelheid van
openen hangt dan natuurlijk af van de vorm, welke de nok heeft. Deze nok kan rechtlijnig
bewogen worden, zoals fig.128 aangeeft. Boven de cilinders is dan een
stang gemaakt, bewogen van de hoofdas met een excentriek en waarop deze nokken
zijn bevestigd. Hier heeft men dus eens geen
zij as, welke de klep beweegt. Men ziet deze beweging nog vaak
bij oude gelijkstroommachines volgens het patent Riedler Stumpf. Zij hebben echter een groot
nadeel bij toepassing van oververhitte stoom, omdat de cilinder dan meer uitzet
dan de bewegingsstang, zodat de stoomverdeling ongunstig versteld raakt. |
|
|
|
|
Men gebruikt tegenwoordig bijna
overal de schommelnok, dat is een nok bevestigd op een tuimelschijf. Van invloed op de verplaatsing
is dan de hoek, welke wordt ingesloten door de bewegingrichting van de nok en
van de rol. Deze hoek kan dan zijn stomp
of scherp. De stompe hoek wordt gebruikt
bij de Proell klepbeweging, zoals fig.129 aangeeft. De excentriek op de zij as
beweegt een tuimelaar welke aan de bovenzijde een nok k draagt. Tegen deze nok zit een rol r,
bevestigd op het uiteinde van de hefboom h, welk uiteinde tevens de klepstang S
beweegt. De veer boven de klep zorgt,
dat de rol steeds tegen de nok wordt aangedrukt, zodat de rol volledig de
beweging uitvoert, welke de nok voorschrijft. Kies men voor deze hoek de scherpe
hoek, dan krijgt men de klepbeweging van Lentz welke dus een andere vorm van de
nok heeft maar verder overeenkomstig is geconstrueerd, zie fig.130. Bij beide klepbewegingen worden
de uitlaatkleppen direct met hefbomen door een excentriek gedreven. |
|
|
|
naar: Stoomverdeling
door middel van Lents kleppen door ir. F.muller. Kopieën uit de Ingenieur No.32
9 Augustus 1924 naar: een stukje over Kleppenbeweging met
vergrote klepheffing. kopieen uit de Ingenieur no.1 1936 |
|
|
Lentz klepbeweging |
|
|
|
|
|
Tandem Compound machine
Machinefabriek Breda
deze tekening groot 800
deze tekening groot 2000
deze tekening groot 4000 |
|
kleppenbeweging bij een Skinner-machine |
|
Te halver hoogte van de cilinder loopt horizontaal de nokkenas Z, waarop twee
aan twee drie stellen nokken Y zijn geplaatst, telkens twee nokken bij elkaar,
de bovennok voor de toevoerklep aan top van de H.D cilinder, en de ondernok voor
die aan bodem
Evenzo is er een stel van twee nokken voor de overstroomkleppen, en een derde
stel voor de beide afvoerkleppen van de L.D. cilinder.
De nokken zijn elk met twee bouten bevestigd tegen een flens die vast zit op de
nokkenas.
De gaten waardoor die bouten gaan, zijn ovaal, zodat de nokken desgewenst langs
de omtrek van de as iets kunnen worden verdraaid.
Hebben de nokken eenmaal de juiste stand op de as verkregen, dan wordt er een
trapeziumvormig stuk AA tussen geplaatst, dat het draaien van de nokken
verhindert.
De nokkenas zelf draait niet rond, doch voert een schommelende beweging uit.
Daartoe draagt zij hefboom BB, waaraan een trekstang is bevestigd, die op en
neer wordt bewogen door een excentriek op de as.
We zien, dat de oplopende kant van de nokken zeer steil is uitgevoerd, zodat de
rollen W en dus ook de kleppen zeer snel zullen openen en sluiten.
Dit laatste wordt bewerkstelligd door veren waarvan de spanning kan worden
geregeld. |
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Bron platen en beschrijving zijn uit verschillende boeken: het stoombedrijf door
nanno A.Imelman. Het Scheep stoomwerktuig, door A.D.F.W.Lichtenbelt.
Zuigerstoomwerktuigen door J.P.P. Morré W.Morée. De Gids voor Machinisten N.C.H
Verdam, E,F Scholl.
de twee foto's Copyright © Historisch Centrum Overijssel/Fotoarchief Stork |
|
|
|
|